Controle van de  Bloedsuikerspiegel.

De bloedsuikerspiegel van mensen die geen diabetes hebben is redelijk stabiel. Als er voldoende insuline is en het lichaam de hoeveelheid automatisch aanpast, stijgt de bloedsuikerspiegel niet veel na het eten en daalt hij niet te veel bij inspanning. Het lichaam houdt normaalgesproken de bloedsuikerspiegel in balans.

Vergelijk de bloedsuikerspiegel in het lichaam maar eens met het waterniveau in een vijver. Beekjes die in de vijver uitkomen laten het waterniveau stijgen, net als regen. Het waterniveau daalt bijvoorbeeld door verdamping op een zonnige dag of als er via een sluisje water wordt geloosd. Veel factoren samen bepalen dus het waterniveau in de vijver.

Zo wordt ook de bloedsuikerspiegel in het lichaam door allerlei factoren beïnvloed. Er komt suiker in het bloed als je eet en de bloedsuikerspiegel daalt bij inspanning.

 

Maar suiker kan ook in het bloed terechtkomen vanuit een opslagplaats; de lever. En diezelfde lever kan ook suiker uit het bloed opnemen om het op te slaan voor later gebruik.

Insuline is het belangrijkste hormoon dat de bloedsuikerspiegel reguleert. Het helpt spieren en andere organen aan suikers als die brandstof nodig hebben. En bovendien bepaalt de hoeveelheid insuline in het bloed of de lever suikers opneemt of juist vrijgeeft.

Bij de behandeling van diabetes is het grote doel een goede balans te vinden tussen inkomende en uitgaande suikers. Want alleen als dat bereikt wordt is de bloedsuikerspiegel stabiel. Het vinden van die balans is voor mensen met diabetes niet altijd even makkelijk. Steeds maar weer moet je als diabetespatiënt beslissingen nemen. Beslissingen over wat je eet en wanneer, hoeveel je beweegt en hoeveel insuline je spuit. Al deze beslissingen samen bepalen immers je bloedsuikerspiegel.